Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6819

Datum uitspraak2009-09-03
Datum gepubliceerd2009-09-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-000871-09
Statusgepubliceerd


Indicatie

Suiker of amfetamine?


Uitspraak

Parketnummer: 20-000871-09 Uitspraak : 3 september 2009 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 5 maart 2009 in de strafzaak met parketnummer 02-801336-08 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] [geboorteland] op [geboortedatum] 1985, zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande, thans verblijvende in gevangenis Esserheem, de Penitentiaire Inrichting te Veenhuizen, waarbij de verdachte ter zake van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 18 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Hoger beroep De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De verdediging heeft bepleit - primair: dat de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken, - subsidiair: dat de culpoze vorm van drugssmokkel zal worden bewezen verklaard en - meer subsidiair: dat een minder zware straf zal worden opgelegd dan door de eerste rechter is opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd. Vonnis waarvan beroep Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen. Tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat: hij op of omstreeks 13 november 2008 te Ossendrecht, gemeente Woensdrecht en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet, in elk geval aanwezig heeft gehad, ongeveer 4046 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) opzettelijk deze amfetamine in een auto aanwezig gehad en/of vervoerd van België naar Nederland. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Vaststaande feiten Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof het volgende vast. Op 13 november 2008 is verdachte samen met drie anderen, te weten [persoon A] (de bestuurder), [persoon B] (de bijrijder) en [persoon C] (die samen met verdachte achterin de auto was gezeten), omstreeks 05.15 uur per auto bij Ossendrecht, gemeente Woensdrecht, Nederland binnengereisd. Vlak na de Belgisch-Nederlandse grens werd deze auto gecontroleerd door de Koninklijke Marechaussee. Bij het linkerportier, half onder de (tweedeurs-)auto, werd een rugzak aangetroffen. In deze rugzak bevonden zich een pasfoto van [persoon C] en verder onder andere twee doorzichtige plastic zakken met daarin een witte pasta-achtige substantie. Het bruto totaalgewicht daarvan bedroeg 4.046 gram. Van de substanties zijn monsters genomen die door het Nederlands Forensisch Instituut zijn onderzocht. Dat onderzoek wees uit dat de monsters amfetamine bevatten. Bijzondere bewijsoverwegingen De advocaat-generaal heeft het standpunt betrokken dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met voornoemde anderen opzettelijk de amfetamine in Nederland heeft ingevoerd. I. De raadsvrouwe heeft ten verweer betoogd dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft zij - kort gezegd - aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat A. de verdachte het opzet had op het in Nederland invoeren van amfetamine, aangezien hij meende dat er suiker in de twee plastic zakken zat, zodat er hooguit van een culpoze vorm van invoer sprake zou kunnen zijn; B. er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking met anderen. II. Het hof overweegt met betrekking tot onderdeel A. als volgt. a. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep over de toedracht het volgende verklaard. “Ik ben met [persoon C] vanuit Parijs per trein naar de grensplaats Grande-Synthe gereisd. [persoon C] heeft daar telefonisch contact gelegd met ene [persoon D], een Nederlandse vriend van hem. Op verzoek van [persoon C] heeft [persoon D] geregeld dat wij in Grande-Synthe werden opgehaald. Even later kwamen twee mannen ons bij een zich daar bevindend benzinestation ophalen om ons naar Nederland te rijden. Nadat wij 10 à 20 minuten onderweg waren, werd in de auto gesproken over Nederlandse suiker. De bijrijder (het hof begrijpt: [persoon B]) heeft de twee pakketten aan mij naar achteren doorgegeven om in de rugzak van [persoon C] te plaatsen. Ik heb de pakketten op mijn beurt weer doorgegeven aan [persoon C] die links van mij op de achterbank zat. [persoon C] heeft de pakketten in zijn rugtas gedaan. Er werd tegen ons gezegd dat we voorzichtig met de suiker moesten omgaan, omdat het een cadeau was. Ik heb de pakketten gezien.” b. Allereerst stelt het hof vast dat de inhoud van de twee aangetroffen pakketten, door de verbalisanten omschreven als een witte pasta-achtige substantie, in het geheel niet leek op suiker. Voorts komt het suikerverhaal onwaarschijnlijk voor, nu toch niet goed valt in te zien, waarom [persoon A] en [persoon B], die blijkens hun eigen verklaringen even tevoren uit Nederland waren vertrokken, Nederlandse suiker, die zij -kennelijk na hun terugkeer in Nederland- iemand ten geschenke wilden geven, zouden meevoeren op hun tocht naar Frankrijk om die vervolgens op de terugreis in de rugzak van een passagier te laten stoppen. En ten slotte is van belang dat in de in het dossier aanwezige verklaringen van [persoon A] en [persoon B] geen enkele steun daarvoor is te vinden, dat dezen in de auto zouden hebben gesproken over suiker. c. Onder deze omstandigheden kan het hof geen geloof hechten aan de stelling van verdachte, dat hij meende dat de pakketten suiker bevatten. d. Verder is het volgende van belang. Niet alleen hebben [persoon A] en/of [persoon B] blijkens verdachtes hierboven sub a. weergegeven verklaring aangedrongen op voorzichtigheid ten aanzien van de onderhavige pakketten, zij hebben zich dienaangaande blijkens verdachtes verklaring, afgelegd tegenover de Koninklijke Marechaussee, ook in dreigende bewoordingen uitgelaten: “Zij (het hof begrijpt: [persoon A] en [persoon B]) zouden ons (het hof begrijpt: [persoon C] en verdachte) kapot maken als er iets mee zou gebeuren.” e. Onder de omstandigheden, zoals hierboven sub a. tot en met d. weergegeven, bestond naar ’s hofs oordeel de aanmerkelijke kans dat die pakketten contrabande bevatten, zoals bijvoorbeeld hard drugs; verdachte moet zich van die kans ook redelijkerwijs bewust zijn geweest. Door die pakketten aan te nemen, in de rugzak van zijn medepassagier te (doen) plaatsen en vervolgens met de auto waarin die rugzak aanwezig was vanuit het buitenland naar Nederland te reizen heeft de verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij verdovende middelen binnen het grondgebied van Nederland zou brengen. III. Het hof overweegt met betrekking tot onderdeel B. als volgt. f. Gelijk evenoverwogen heeft de verdachte verklaard dat hij met [persoon C] vanuit Parijs naar Grande-Synthe is gegaan, dat [persoon C] daar contact heeft opgenomen met ene [persoon D] en dat zij vervolgens daar door [persoon A] en [persoon B] zijn opgehaald om naar Nederland te worden gebracht. Deze verklaring acht het hof aannemelijk, omdat zij bevestiging vindt de in het dossier gereleveerde telecommunicatiegegevens. g. Uit die verklaring volgt dat alle inzittenden van de auto op de hoogte moeten zijn geweest van de aanwezigheid van de pakketten. Immers, over deze pakketten werd in de auto gesproken en [persoon B] heeft die via verdachte aan [persoon C] doorgegeven teneinde in diens rugzak opgeborgen te worden. Daarbij is nog van belang dat uit de bevindingen van de verbalisanten volgt dat [persoon A] de rugzak, waarin de pakketten met amfetamine waren opgeborgen, na de staandehouding heeft getracht te onttrekken aan de controle van de Koninklijke Marechaussee. Eén van hen zag namelijk dat [persoon A] ter hoogte van het linkerportier bukte, waarna een andere verbalisant constateerde dat op die plaats, half onder de auto, voormelde rugzak lag. h. Uit dit één en ander leidt het hof af dat de invoer van de amfetamine de uitvoering is geweest van een eerder gemaakte afspraak en heeft bestaan in een bewuste en nauwe samenwerking tussen [persoon A], [persoon B], [persoon C] en verdachte. i. Voor zover de raadsvrouwe nog heeft bedoeld te betogen dat de verdachte -als passagier meerijdend achterin een tweedeurs auto- niet de mogelijkheid heeft gehad zich van de drugssmokkel te distantiëren, kan dat betoog geen doel treffen. Verdachte heeft daarin immers een actieve rol vervuld en van aanwijzingen waaruit zou kunnen worden afgeleid dat hij zich (vervolgens) van de situatie heeft willen distantiëren is uit zijn eigen verklaring noch anderszins iets gebleken. IV. Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen. Bewezenverklaring Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof ten laste van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat: hij op 13 november 2008 te Ossendrecht, gemeente Woensdrecht, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 4046 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders opzettelijk deze amfetamine in een auto aanwezig gehad en vervoerd van België naar Nederland. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet juncto artikel 47, eerste lid en onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht, en strafbaar gesteld bij artikel 10, vijfde lid, van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Strafbaarheid van de verdachte Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. Op te leggen straf Het hof komt tot een veroordeling ter zake van het medeplegen van de invoer van amfetamine. De eerste rechter heeft de verdachte ter zake daarvan veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof diezelfde straf zal opleggen. De raadsvrouwe heeft bepleit dat het hof een lagere straf zal opleggen dan in eerste aanleg is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd, aangezien de rol van de verdachte ondergeschikt is geweest aan die van de medeverdachten en hij in Nederland een blanco strafblad heeft. Het hof overweegt als volgt. Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met: - de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; - de omstandigheid dat hard drugs als de onderhavige amfetamine, eenmaal in handen van gebruikers, gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl dezen hun gebruik vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Volgens de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, is voor de invoer van harddrugs met een gewicht van 4.000 tot 5.000 gram een gevangenisstraf van tussen de achttien en tweeëntwintig maanden op zijn plaats. Gelet daarop en in aanmerking genomen dat het hof de invoer van een hoeveelheid van 4.046 gram amfetamine bewezen heeft verklaard, acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden passend en geboden. Anders dan de raadsvrouwe, is het hof van oordeel dat -zoals uit zijn bewijsoverwegingen voortvloeit- van een ondergeschikte rol van verdachte geen sprake is geweest. Ook overigens ziet het hof geen termen aanwezig voor enige strafmatiging. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod. Verklaart verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden. Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Aldus gewezen door mr. H.D. Bergkotte, voorzitter, mr. J. Buhrs-Platschorre en mr. W.J.B. Zeyl, in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier, en op 3 september 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken. mr. J. Buhrs-Platschorre en mr. W.J.B. Zeyl zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.